Hoe één en één soms drie kan zijn, merkte ik vanmiddag weer. Mijn zus nam mij als verrassing-nog-voor-mijn-verjaardag mee naar een concert van het
Schubert Consort, waarin de man van Anna Enquist meespeelt. De schrijfster, die ook ooit conservatorium piano en cello deed, speelde de tweede cellopartij in
‘Strijkkwintet in C groot’. Daarvoor las ze het door haar geschreven gedicht ‘Tweede cello’ voor dat gaat over dit muziekstuk. Eerst die woorden en dan de virtuoos uitgevoerde klanken, het greep me bij de keel. Toen ik in 2008 het boek Contrapunt van Anna Enquist las, voelde ik dat ik de helft miste omdat ik de muzikale context (Bachs Goldbergvariaties) niet kende. Dat veranderde toen ik een uitvoering van Ivo Janssen van de Goldbergvariaties op piano hoorde waarbij Enquist stukken uit haar boek voorlas. Anders en toch vergelijkbaar heb ik een jaar later de jazzconcerten in Vredenburg-Leeuwenbergh ervaren waarbij steeds twee dichters uit eigen werk voordroegen met muziek van de Corrie van Binsbergenband. Zo
maakte ik op een heel andere manier kennis met Remco Campert, Tjitske Jansen, Ingmar Heytze, Ramsey Nasr en anderen. Met dichter Alfred Valstar, Corrine Snaterse (harp) en Irene Eijgendaal (dwarsfluit) heb ik inmiddels zelf ook een paar schreden kunnen zetten op het pad van poëzie en muziek. In juni doen we dat weer op het Ermelose Fête de la Musique. Daardoor weet ik inmiddels dat die combinatie van noten en gedichten niet alleen een meerwaarde heeft voor de luisteraars, maar ook voor degenen die de klanken produceren. Je brengt elkaar ergens waar je alleen niet zou komen. Een soort verassing-maar-niet-voor-je-verjaardag dus.