Nog maar net voet op IJslandse bodem gezet of de poëzie vloog me al om de oren. Op de ramen tussen gate en douane staan dichtregels van IJslandse dichters. Voor mij is dat net zoiets als een persoonlijk welkom in IJsland. ’s Avonds las ik in de trilogie van Jón Kalman Stefánsson, een IJslandse schrijver, want ook op deze reis bleef ik mijn traditie trouw om ter plekke te lezen wat schrijvers daar ooit schreven. Daarin las ik dat poëzie dodelijk is en iets voor slappelingen en academici. Prachtig boek trouwens. Daarna nam het onwaarschijnlijk mooie en grootse landschap me dagen in beslag. Wat een land, wat een ervaring om langs ijsbergen en op kraterwanden te lopen.
Pas toen ik wachtend op de thuisvlucht mijn tijd aan het verlummelen was op de luchthaven, stond ik weer oog in oog met gedichten. Een verzamelbundel ‘Icelandic Poetry’ (870-2007) kon nog net mee in de handbagage. Uit die bundel koos ik een gastgedicht: Volcanism (oorspronkelijke titel: Umbrot) , geschreven door de mij onbekende dichter Jónas Dorbjarnarson.