De 32e Nacht was voor mij de derde en de eerste in thuishonk Vredenburg. Nou ja, nacht, ik was er net twee uur en hoopte dat Remco Campert, toch niet de jongste meer, net als ik op tijd naar bed zou gaan en vroeg geprogrammeerd stond. Weten doe je dat nooit, want de volgorde van de optredende dichters is altijd een goed bewaard geheim tijdens de Nacht van de poëzie. Gelukkig, ik had goed gegokt. Na een aarzelend begin van Kira Wuck en een prachtige Vlaamse lofzang op een merel door Max Temmerman kwamen twee oud van dagen maar jong van geest aan de beurt. Eerst Judith Herzberg, die ik nog niet eerder zag optreden. Door haar werk ben ik ooit gedichten gaan lezen, dus het werd hoog tijd dat ik haar in levende lijve hoorde. Ze stelde niet teleur en de manier waarop ze in een vers allerlei bomen aan elkaar knoopte vond ik meesterlijk.
Na een muzikale hommage aan Ramses Shaffy als intermezzo, schuifelde Remco Campert het toneel op. De 85-jarige had al een flink applaus te pakken voor hij zijn mond open deed. Als laatst levende van de vijftigers opende hij met een aan hemzelf opgedragen gedicht van de onlangs overleden Gerrit Kouwenaar. Zonder bril –een heel ander gezicht- las hij het onnavolgbare Lamento en De eerste keer. Ontroerend was de staande ovatie die volgde. Ook die had ik niet graag willen missen. Na Jean Pierre Rawie die onder meer schreef over bezoeken aan zijn moeder in het bejaardenhuis en de spannende teksten van Erik Jan Harmens zat de Nacht er voor mij al weer op. Wat zal ik gemist hebben?
Het Literatuurhuis verzamelde recensies en reacties op de Nacht van de poëzie.