Ooit woonde ik in een portiekflat met naast mij, onder mij en boven mij Turkse buren. In een zomervakantie gingen we met hen naar hun geboortedorp, in de buurt van Trabzon in Noord-Oost Turkije. Het was een avontuur waarin ik doodsangsten uitstond (slechte wegen in de bergen), mensen leerde kennen die nog nooit hun dorp uit waren geweest en kennismaakte met de klanken van de saz. Ik was er meteen weer toen ik het verzoek kreeg om voor El Mundo een gedicht te schrijven over de muziek van Fettah Can. Op het eerste oor klinkt het westers, maar als je beter luistert hoor je de oosterse toonladders. Niet zo gek als je op de rand van Europa en Azië woont. Je zit dan al snel op het thema identiteit. Wie is wat en kun je daar vandaag de dag voor uitkomen?
ONGEZIEN
bij de muziek van Fettah Can
Waar oost en west handen ineenslaan
of vuisten ballen en elkaar te lijf gaan,
klinkt de muziek.
Waar Europese klanken opgaan
in Aziatische maten, stromen sporen
pop door de Bosporus.
Zeker weten doe je niets, wat je
waarneemt is het niet, verborgen
tranen lachen.
Wie onderscheidt een oosters hemd
van een westers jasje? Welke stemming
past gitaar en saz?
Onder welke baard schuilt een moordenaar,
op welk terras wordt een coup beraamd?
De zanger haalt uit,
mist de onderhuidse ritmes van de liefde,
spreekt van pijn en herhaalt, herhaalt,
dat niemand het weet.
Fiet van Beek, 2018